Kennisbank

Hoe bepaal je de cesuur bij een (praktijk)opdracht?

Door Jaap Brunnekreef, adviseur leren & toetsen én trainer bij Teelen

In mijn trainingen wordt mij regelmatig gevraagd of je voor praktijkopdrachten ook een cesuur kunt bepalen. Het korte antwoord is: jazeker, ook dan kun je vooraf (of achteraf) het aantal punten bepalen dat een leerling moet behalen voor een voldoende. De logische vervolgvraag is dan: maar hoe doe je dat dan? In deze blog licht ik toe hoe je, met behulp van goede beoordelingscriteria, komt tot een afgewogen cesuur.

Wat is cesuur ook alweer? De cesuur is het aantal punten dat een leerling moet behalen om een voldoende te behalen. Dit wordt ook wel de zak-/slaaggrens genoemd.

Het bepalen van de cesuur gebeurt met behulp van een beoordelingsmodel. Dit beoordelingsmodel bestaat uit beoordelingscriteria, die gestoeld zijn op de leerdoelen (toetstermen). Per beoordelingscriterium wordt een niveaubeschrijving gegeven (ook wel rubrics genoemd, zie de figuur hieronder).

Niveaubeschrijving

In het voorbeeld hierboven bestaat de praktijkopdracht uit het bereiden van een lunch. Zo wordt het leerdoel ‘de leerling kan een lunch bereiden’, onderverdeeld in 3 beoordelingscriteria. Deze zijn: ‘de gerechten zijn op de juiste temperatuur gebracht’, ‘de gerechten zijn goed op smaak gebracht’ en ‘de gerechten zijn klaargemaakt naar de wens van de klant’. Vervolgens wordt per beoordelingscriterium een niveaubeschrijving vastgesteld.

Het maken van een niveaubeschrijving is best lastig. Hieronder vind je een voorbeeld van een niveaubeschrijving (rubrics) voor de 3 beoordelingscriteria.

De niveaubeschrijving heb je nodig om vast te stellen wat de leerling moet kunnen en hoe goed hij dit moet kunnen doen. Rubrics beschrijven in feite hoe de leerling zich ontwikkelt van een ‘beginner’ met nagenoeg geen beheersing, tot een ‘expert’ die de vaardigheid volledig beheerst.

Cesuur bepalen

Als je de niveaubeschrijving hebt vastgesteld, kan het vaststellen van de cesuur beginnen. Het bepalen van de cesuur lijkt op een weegschaal: aan de ene kant staat iemand die de vaardigheid beheerst en goed uitvoert en aan de andere kant staat iemand die de vaardigheid niet beheerst en niet goed uitvoert. Het cesuurpunt is het punt dat het gedrag van de leerling die de vaardigheid net voldoende beheerst, beschrijft.

Om dit punt vast te kunnen stellen heb je vakkundige docenten nodig, die goed weten wat het minimaal vereiste gedrag is. Vaak helpt het om ‘vreemde ogen’ vanuit de praktijk te laten meedenken bij het bepalen van dit minimale niveau. Zij hebben vaak een realistisch beeld van wat er in de praktijk minimaal verwacht mag worden van een leerling.

In ons voorbeeld werd de beschrijving bij het niveau ‘groeiend’ door de docenten gezien als net voldoende. Dit gold voor alle 3 de beoordelingscriteria. In de tabel is te zien dat de leerling bij het niveau ‘groeiend’ 2 punten scoort. De cesuurgrens voor deze praktijktoets komt dan te liggen op (3 x 2) = 6 punten. De leerling moet dus minimaal 6 punten scoren om te slagen voor deze toets.  

Knock-out criteria

Mocht je er als docent moeite mee hebben dat sommige criteria gecompenseerd kunnen worden door andere criteria, dan is het toepassen van knock-out criteria een optie. Een knock-out criterium is een criterium dat sowieso behaald moet worden door de leerling. Als een leerling niet voldoet aan het knock-out criterium, betekent dit meestal dat er geen verdere inhoudelijke beoordeling plaats kan vinden en de leerling een herkansing moet doen.

In lijn met een knock-out criterium kun je ook bepalen dat een bepaald beoordelingscriterium zwaarder meetelt dan andere beoordelingscriteria. Als in ons voorbeeld het op de juiste temperatuur brengen van de gerechten heel belangrijk wordt gevonden, kun je deze score meer gewicht geven door deze bijvoorbeeld twee keer te laten meetellen.

Tot slot kun je ook een regel opstellen dat een onvoldoende gescoord beoordelingscriterium gecompenseerd moet worden met minimaal 1 hoge scores op een ander beoordelingscriterium. Dit alles is dus mogelijk om een genuanceerde cesuurgrens op te stellen.

Eindoordeel geven

De opgestelde cesuurgrens wordt vervolgens vertaald naar het eindoordeel. Veel scholen werken met de indeling OVG (‘onvoldoende’, ‘voldoende’ en ‘goed’). Voor deze vorm dient er uiteraard een goede beschrijving gegeven te worden hoe de eindbeoordeling tot stand komt. Hieronder geef ik een voorbeeld: 

Maximaal aantal te behalen punten = 12

  • Goed: minimaal 9 punten, geen beoordelingscriteria op niveau ‘beginner’ en maximaal 1 beoordelingscriterium wordt gescoord op ‘groeiend’.
  • Voldoende: minimaal 6 punten en maximaal 1 beoordelingscriterium op ‘beginner’. Het beoordelingscriterium 1.1 dient op het niveau ‘bekwaam’ gescoord te zijn.
  • Herkansing: als de leerling bij de eerste kans geen voldoende/goed heeft behaald, mag hij de toets over doen.

Bepalen van een cijfer

Wil je liever een cijfer geven, dan moet je een formule opstellen waarbij de leerling met 6 punten op een 5.5 uitkomt. Een veelgebruikte formule in het voortgezet onderwijs is om het aantal behaalde punten te delen door het maximaal aantal te behalen punten en daar een ‘n-term’ bij op te tellen. In ons voorbeeld kan de formule er als volgt uitzien: 6/12 + 0.5 = 5.5 In dit voorbeeld wordt er dus 0.5 punten opgeteld bij het cijfer, om te komen tot de cesuurgrens van 5.5.

Het maken van een beoordelingsmodel voor een praktijkopdracht en het vaststellen van de cesuurgrens is best lastig. Wil je hier meer over leren, volg dan onze training Toetsontwikkeling in het vo.

Ga naar de inhoud