Op-2: “De opdracht moet zijn gebaseerd op een representatieve situatie”.
Op-4: “De opdracht moet qua omvang uitvoerbaar zijn in de beschikbare tijd”.
Bm-2: “Het beoordelingsmodel moet een duidelijke instructie voor de beoordelaar bevatten”.
Bm-3: “Het beoordelingsmodel moet duidelijke informatie geven over de scoring”.
Bc-1: “De beoordelingscriteria moeten zijn gebaseerd op een toetsterm”.
Bc-2: “De beoordelingscriteria moeten zijn te beoordelen aan de hand van de uitgevoerde opdracht”.
Bc-4: “De beoordelingscriteria moeten één te beoordelen aspect bevatten”.
Bc-5: “De beoordelingscriteria moeten een duidelijk scoringsvoorschrift bevatten”.
Bc-7: “De beoordelingscriteria moeten een passende beoordelingsschaal bevatten”.