Constructievoorschriften voor opdrachten

Foto boek Hoe maak ik goede opdrachten

Regelmatig schenken we aandacht aan de constructievoorschriften voor opdrachten, zoals wij die in ons boek Toetskwaliteit in de praktijk. Hoe maak ik goede opdrachten? nader hebben uitgewerkt. Hieronder lichten wij telkens een tipje van de sluier op betreffende deze voorschriften. Klik op het voorschrift voor meer informatie.

Op-1: “De opdracht moet een verantwoording bevatten van de aansluiting op de inhoud en het niveau van de toetstermen”.

Op-2: “De opdracht moet zijn gebaseerd op een representatieve situatie”.

Op-3: “De opdracht mag voor kandidaten geen vertekend beeld opleveren door leeftijd, sekse, cultuur, geloof en dergelijke”.

Op-4: “De opdracht moet qua omvang uitvoerbaar zijn in de beschikbare tijd”.

Op-5: “De opdracht moet een instructie bevatten voor de kandidaat en eventuele andere betrokkenen (zoals acteurs)”.

Ik-1: “De instructie voor de kandidaat moet kort en bondig zijn geformuleerd en mag geen overbodige informatie bevatten die de kandidaat in verwarring kan brengen “.

Ik-2: “De instructie voor de kandidaat moet een eenduidige beschrijving van de doelstelling en het verwachtte resultaat bevatten”.

Ik-3: “De instructie voor de kandidaat moet een beschrijving bevatten van wat de kandidaat kan verwachten en wat de kandidaat moet doen”.

Ik-4: “De instructie voor de kandidaat moet informatie bevatten over de manier waarop de opdracht moet worden uitgevoerd en welke hulpmiddelen daarbij mogen worden gebruikt”.

Ik-5: “De instructie voor de kandidaat moet eenduidig laten zien waarop de kandidaat wordt beoordeeld”. 

Ia-1: “De instructie voor de afnamecoördinator, begeleider en acteur (indien van toepassing) moet een beschrijving bevatten van de kaders waarbinnen de opdracht moet worden uitgevoerd”. 

Bm-1: “Het beoordelingsmodel moet per toetsterm minimaal één beoordelingscriterium bevatten, passend bij de toetsmatrijs”. 

Bm-2: “Het beoordelingsmodel moet een duidelijke instructie voor de beoordelaar bevatten”.

Bm-3: “Het beoordelingsmodel moet duidelijke informatie geven over de scoring”.

Bc-1: “De beoordelingscriteria moeten zijn gebaseerd op een toetsterm”.  

Bc-2: “De beoordelingscriteria moeten zijn te beoordelen aan de hand van de uitgevoerde opdracht”. 

Bc-3: “De beoordelingscriteria moeten objectief zijn en mogen niet leiden tot discussie onder beoordelaars of deskundigen”. 

Bc-4: “De beoordelingscriteria moeten één te beoordelen aspect bevatten”. 

Bc-5: “De beoordelingscriteria moeten een duidelijk scoringsvoorschrift bevatten”.

Bc-6: “De beoordelingscriteria moeten in aantal aansluiten bij de weging van de toetstermen in de toetsmatrijs”.

Bc-7: “De beoordelingscriteria moeten een passende beoordelingsschaal bevatten”.