Constructievoorschriften voor gesloten vragen
Gv-1: “De vraag moet aansluiten bij de inhoud van de toetsterm”.
Gv-2: “De vraag moet aansluiten bij het niveau van de toetsterm zoals aangegeven in de toetsmatrijs”.
Gv-3: “De vraag mag geen vertekend beeld (bias) door leeftijd, sekse, cultuur, geloof en dergelijke opleveren”.
Gv-4: “De vraag mag geen dubbele ontkenning bevatten”.
Gv-5: “De vraag mag geen strikvraag zijn”.
St-1: “De stam moet een duidelijke probleemstelling of vraag bevatten”.
St-2: “De stam mag maar één probleemstelling of vraag bevatten”.
St-3: “De stam moet bij voorkeur positief zijn geformuleerd”.
St-4: “De stam mag geen absolute of vage formuleringen bevatten”.
St-5: “De stam mag geen (grammaticale) aanwijzingen in de richting van het juiste antwoord bevatten”.
St-6: “De stam moet kort en bondig zijn geformuleerd en mag geen overbodige informatie bevatten die de kandidaat kan afleiden”.
St-7: “De stam mag maar op één manier kunnen worden geïnterpreteerd”.
Al-1: “De alternatieven mogen geen absolute of vage formuleringen bevatten”.
Al-2: “De alternatieven moeten qua lengte, woordgebruik en formulering met elkaar vergelijkbaar zijn (homogeniteit)”.
Al-3: “De alternatieven moeten inhoudelijk en grammaticaal goed aansluiten op de stam”.
Al-4: “De alternatieven mogen niet als ‘Alle van bovenstaande’ of ‘Geen van bovenstaande’ zijn geformuleerd”.
Al-5: “De alternatieven mogen geen woordherhalingen bevatten”.
Al-6: “De alternatieven moeten in een logische volgorde worden gerangschikt”.
Al-7: “De alternatieven mogen geen letterlijke teksten of voorbeelden uit de leerstof bevatten”.
Sl-1: “De sleutel mag niet tot discussie tussen deskundigen leiden”.
Sl-2: “De sleutel mag niet het meest gespecificeerde of langste alternatief zijn”.
Af-1: “De afleiders moeten elkaar uitsluiten (mogen onderling niet afhankelijk zijn)”.
Af-2: “De afleiders moeten plausibel zijn voor degenen die de stof niet goed hebben bestudeerd”.
Constructievoorschriften voor open vragen
Si-1: “De situatiebeschrijving moet zijn gebaseerd op een representatieve, veelvoorkomende praktijksituatie”.
Si-2: “De situatiebeschrijving moet kort en bondig zijn geformuleerd en mag geen overbodige informatie bevatten die de kandidaat in verwarring kan brengen”.
Si-3: “De situatiebeschrijving moet duidelijk zijn”.
Si-4: “De situatiebeschrijving moet nodig zijn om de vraag te kunnen beantwoorden”.
Ov-1: “De vraag moet aansluiten bij de inhoud van de toetsterm”.
Ov-2: “De vraag moet aansluiten bij het niveau van de toetsterm zoals aangegeven in de toetsmatrijs”.
Ov-3: “De vraag moet duidelijk zijn (en een duidelijke antwoordinstructie bevatten voor de kandidaat)”.
Ov-4: “De vraag moet enkelvoudig zijn gesteld (één vraag tegelijk)”.
Ov-5: “De vraag moet positief zijn geformuleerd”.
Ov-6: “De vraag mag maar op één manier kunnen worden geïnterpreteerd”.
Ov-7: “De vraag mag geen vertekend beeld (bias) door leeftijd, sekse, cultuur, geloof en dergelijke opleveren”.
An-1: “Het antwoordmodel mag niet tot discussie tussen beoordelaars of deskundigen leiden”.
An-2: “Het antwoordmodel moet een eenduidig modelantwoord op de gestelde vraag bevatten”.
An-3: “Het antwoordmodel moet een duidelijk scoringsvoorschrift bevatten”.
An-4: “Het antwoordmodel moet een duidelijke instructie voor de beoordelaar bevatten”.
An-5: “Het antwoordmodel moet een aantal punten toekennen dat past bij de omvang van de vraag en de toetsmatrijs”.
Nieuwsgierig geworden naar de uitleg bij de constructievoorschriften? Deze vindt u in ons boek. Bestel uw exemplaar direct in onze webshop!